Nadat ze een nieuwe nier hebben gekregen, moeten transplantatiepatiënten jarenlang pijnlijke biopsieën ondergaan ter controle. Samen met Europese partners zocht en vond VITO een set biomerkers die gemakkelijk meetbaar zijn in urine en een nauwkeurige en snelle indicatie geven van afstoting. Zaak is nu de test zo vlug mogelijk in de klinische praktijk te brengen, onder andere in het UZ Leuven.

Bij orgaantransplantatie ligt het risico op afstoting van het donororgaan door het immuunsysteem van de ontvanger altijd op de loer. Daarom wordt voor transplantatiepatiënten die op een nieuw orgaan wachten altijd naar een zo goed mogelijke match met een orgaandonor gezocht. Maar zelfs dat kan niet verhinderen dat afstoting toch nog vaak optreedt. Bij niertransplantaties gebeurt dit over een periode van tien jaar na de transplantatie zelfs bij meer dan 30 procent van de patiënten. Als de nier wordt afgestoten, moet de patiënt terug aan de dialyse, wat een enorme impact heeft op de levenskwaliteit – en bovendien kost dit de gezondheidszorg handenvol geld.

Therapie tegen afstoting

Daarom ook dat transplantatiepatiënten nadat ze een nieuw orgaan hebben ontvangen, nauwgezet worden opgevolgd. Dit gebeurt via biopsieën, waarbij met een lange naald een stukje van het orgaanweefsel wordt weggenomen om vervolgens in het medisch lab te worden onderzocht. Vertoont het weefsel tekenen van afstoting, dan wordt onmiddellijk een extra immuunonderdrukkende therapie opgestart. Tijdens de eerste jaren na hun transplantatie ondergaan nierontvangers zo’n twee à drie biopsieën per jaar.

Zo’n biopsie is allesbehalve prettig. Bovendien blijken afstotingsverschijnselen op het moment dat ze worden ontdekt vaak al vergevorderd, waardoor therapie nog weinig soelaas biedt en de nier niet meer kan worden gered. Daarom zoeken medische vorsers al geruime tijd naar een alternatieve methode die niet alleen comfortabeler is voor de patiënt, maar die ook zogenaamde subklinische (‘vroege’) symptomen van afstoting kan detecteren.

Panel van eiwitten

Voor de nieren – die een belangrijke rol spelen in de afvoer van afvalstoffen uit ons lichaam – ligt het voor de hand dat zo’n niet-invasieve test via de urine gebeurt. Daarom dat een groep van Europese gezondheids- en kennisorganisaties in 2013 een project opzette om hiervoor een diagnostische test te ontwikkelen. Daarbij waren ook VITO en het UZ Leuven betrokken, samen met drie buitenlandse transplantatiecentra. In dit Biomargin-project (dat liep onder het Europese subsidieprogramma FP7, de voorloper van Horizon 2020) werd in de urine van transplantatiepatiënten gezocht naar eiwitten die konden wijzen op nierafstoting. ‘De afgelopen jaren werden zo duizenden eiwitten gescreend’, vertelt Inge Mertens van VITO. ‘We deden dit bij zowel transplantatiepatiënten zonder klachten als bij patiënten met klachten, waarbij we een onderscheid maakten tussen drie types van afstoting.’ De inspanning werd beloond, want de onderzoekers konden liefst tien eiwitten identificeren die samen een goede voorspelling geven of een nier wordt afgestoten – ook in de subklinische fase. ‘Met deze set van eiwitten beschikken we over duidelijke biomerkers voor afstoting, waardoor dit subklinisch kan worden opgespoord en dit met een eenvoudige urinetest.’

Het Biomargin-project liep tot 2018. De testmethodiek is inmiddels al gepatenteerd. Momenteel werken VITO en haar partners aan de ontwikkeling van een eerste prototype van een urinetest die even snel en gebruiksvriendelijk is als een zwangerschapstest. Is dat dan niet de taak van de farmaceutische industrie? ‘We merken dat de volledige ontwikkeling van de test voor bedrijven momenteel nog te duur is’, zegt Mertens. ‘Daarvoor zijn er net iets te weinig niertransplantaties (in ons land krijgen jaarlijks zo’n 450 Belgen een nieuwe nier). Het komt er nu op aan deze nieuwe urinetest in de eerste fase door te ontwikkelen, om pas daarna meer interesse vanuit de bedrijfswereld los te weken.’

Snel in de praktijk

Maar intussen zijn transplantatieartsen wel vragende partij om de testmethodiek zo snel mogelijk in te zetten. Dit is ook nodig om de waarde van de test beter in te schatten, en om te zien in hoeverre hij invasieve ingrepen zoals biopsieën kan vervangen. In het kader van een opvolgtraject zal de test daarom (wellicht) binnenkort worden ingezet door het universitair ziekenhuis Gasthuisberg in Leuven. ‘We zoeken momenteel naar financiering hiervoor’, zegt Maarten Naesens, nefroloog en transplantatiearts aan het UZ Leuven. ‘De test is immers ontwikkeld op een platform dat wel in het ziekenhuislabo  beschikbaar is, maar moet nog vertaald worden naar een routineprotocol dat we hier kunnen gebruiken.’

Volgens Naesens, die meewerkte aan het Biomargin-project, schuilt de grote waarde van de test in de zeer betrouwbare vaststelling van afstoting – of meer bepaald de afwezigheid daarvan. ‘Bij een negatief resultaat is er een zeer lage kans op werkelijke afstoting’, aldus Naesens. ‘We hebben goede hoop dat we het aantal biopsieën daardoor sterk kunnen verminderen.’ De test werkt bovendien in twee richtingen. ‘Als er wél subklinische indicaties worden gevonden voor afstoting, kan een biopsie op het juiste moment worden uitgevoerd.’

‘Zaak is nu om deze urinetest zo snel mogelijk klinisch beschikbaar te maken’, zegt Inge Mertens. ‘We willen de wetenschappelijke resultaten (die gepubliceerd zijn in Kidney International Reports) snel kunnen omzetten in een bruikbare test. De commercialisering kan daarna dan volgen.'

Contact:
+32 14 33 52 48