VITO/EnergyVille stippelt paden uit voor de ‘defossilisering’ van ons transport en de verwarming van onze gebouwen
België moet tegen 2030 de uitstoot van de sectoren buiten het Europese emissiehandelssysteem – goed voor meer dan de helft van onze broeikasemissie – met ruim een derde terugbrengen. Daarvoor zijn nodig: klimaatvriendelijke mobiliteit, een alternatief voor de massale verwarming op aardgas en de verduurzaming van sectoren zoals de landbouw en het afvalbeheer. Bij VITO/EnergyVille bestuderen en evalueren we alle maatregelen die hieraan kunnen bijdragen. Dat doen we echter niet door ze apart te bekijken, maar wel vanuit een systeemvisie. En dit door verschillende brillen: technologisch, economisch en sociologisch.
Afgaande op het publieke discours rond de klimaatopwarming, en dan specifiek het debat over hoe België en Vlaanderen hun doelstellingen kunnen bereiken, lijkt het wel alsof het gewoon een kwestie is van een koolstofarme elektriciteitsbron te vinden. Mede door de geplande kernuitstap is het debat over de energietransitie de laatste jaren vernauwd tot een discussie over waar we onze elektrische stroom vandaan moeten halen.
Dat is jammer, want in realiteit bedraagt de CO2-uitstoot van de elektriciteitsproductie in ons land minder dan twintig procent van de landelijke emissie. En ja, dat is mede dankzij het grote aandeel van kernenergie in de energiemix (al zou de emissie in het hypothetische geval van honderd procent fossiele centrales nog altijd kleiner zijn dan vijftig procent). Bovendien maakt de elektriciteitsopwekking deel uit van het emissiehandelssysteem ETS, samen met andere energie-intensieve sectoren zoals de staalnijverheid, de cementindustrie, de petrochemie en de luchtvaart binnen Europa. De uitstoot van deze ETS-sector wordt op Europees vlak geregeld, via emissieplafonds die telkens lager komen te liggen. Deze sector is verantwoordelijk voor veertig procent van de Europese CO2-uitstoot.
35 procent minder tegen 2030
In de niet-ETS-sector vinden we onder andere de transportsector terug (die nog grotendeels teert op fossiele brandstoffen), de verwarming in huizen en gebouwen (aardgas!), de landbouw en het afvalbeheer. Deze sectoren leveren dus het grootste deel van de broeikasuitstoot, ondanks haar vaak onderbelichte rol in de media en het publieke debat. Bovendien behelzen ze deelsectoren waar België en Vlaanderen rechtstreeks vat op hebben. Sterker: de nationale en regionale overheden hebben van Europa de opdracht gekregen de uitstoot in deze sectoren aan banden te leggen en terug te dringen (via het klimaatakkoord van Parijs en enkele Europese richtlijnen). En niet met zo’n beetje: tegen 2030 moet de emissie van de niet-ETS-sector in België gedaald zijn met 35 procent ten opzichte van het referentiejaar 2005.
Bij VITO/EnergyVille nemen we de uitdagingen voor de niet-ETS-sectoren ernstig. Als kennisorganisatie en als technologieleverancier zijn we dat aan onze status verplicht. En met onze langdurige en brede expertise doen we dat ook heel grondig. We focussen dus niet op afzonderlijke sectoren, maatregelen of scenario’s, maar wel op het volledige systeem. Belangrijk daarbij is dat we de zaken niet alleen vanuit technologisch perspectief bekijken, maar ook vanuit economisch en sociologisch oogpunt. Het feit dat we bij VITO/EnergyVille beschikken over medewerkers met zeer uiteenlopende profielen – gaande van exacte wetenschappers over economen en sociologen tot zelfs architecten – maakt dit mogelijk. Die aanpak zorgt er trouwens ook voor dat we de waarde en potentie van technologieën veel beter kunnen inschatten. Het zou immers niet de eerste keer zijn dat een beloftevolle technologie strandt omdat ze geen toegang vindt tot de markt.
De energietransitie kan ook alleen maar slagen als voldoende burgers bereid zijn om eraan mee te werken en er mee in te investeren. Maatregelen die behalve klimaatvriendelijk zijn ook extra gebruikscomfort opleveren, hebben daardoor een streepje voor. Tot slot moet het financiële plaatje van de verschillende overheden ook kloppen. Investeringen, subsidies en andere ondersteuningsmaatregelen moeten dus altijd afgetoetst worden in een brede macro-economische context.
Nadruk op defossiliseren
De nadruk in de transitie van de niet-ETS-sectoren ligt sterk op ‘defossiliseren’, dus op het (drastisch) verminderen van onze afhankelijkheid van fossiele brand- en grondstoffen. In ons land verwarmen we nog grotendeels op aardgas, dat we importeren uit het buitenland. Net zoals Nederland moeten we op termijn van het gas af. Het feit dat de huidige import negatief weegt op onze handelsbalans en dus ook op onze economische groei, is een extra stimulans. Voor verwarming zijn er verschillende volwassen alternatieven beschikbaar, denk maar aan (on)diepe aardwarmte, restwarme vanuit de industrie, warmtepompen die draaien op elektriciteit … En vergeet isolatie niet: door onze huizen en gebouwen energiezuiniger te maken, hoeven we ze veel minder te verwarmen.
Bij VITO/EnergyVille verkennen we niet alleen de zichtbare voordelen van deze alternatieven, zoals de duidelijk lagere uitstoot en de kleinere afhankelijkheid van gasimport, maar ook de indirecte, soms zelfs verborgen positieve gevolgen. Hetzelfde natuurlijk voor de nadelen. Neem bijvoorbeeld een stadswarmtenet dat gevoed wordt door restwarmte vanuit de industrie (bijvoorbeeld in de Antwerpse haven). Voor de aanleg van zo’n warmtenet zijn grote infrastructuurwerken nodig, en als er iets is waar mensen niet van houden, zijn het straten die weken- of maandenlang opengebroken liggen. En dus moeten de voordelen van zo’n warmtenet duidelijk zijn en significant, ook voor de eindgebruiker. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een geplafonneerde, lage energieprijs. Bovendien creëren grootschalige infrastructuurwerken lokale jobs en geven dus een positieve impuls aan de economie. Een ander voorbeeld is dubbel glas. Dat is een groot succes gebleken, voornamelijk omdat burgers het terugverdieneffect snel en duidelijk voelen in hun portemonnee. En omdat tegelijkertijd het comfort van hun woning toeneemt. Bij VITO/EnergyVille nemen we al deze facetten mee. Zo krijgen we een compleet beeld, dat ook toelaat om maatregelen en beleidsacties voor te stellen op de lange termijn.
Eindgebruikers ontzorgen
De transitie – zeker in de niet-ETS-sector die zo dichtbij de eindgebruiker staat – zal niet lukken als de burgers dit associëren met comfortverlies. Burgers moeten het gevoel krijgen dat ze erop vooruitgaan in hun dagelijks leven. Een beetje slimme marketing kan daar zeker bij helpen. Kijk maar hoe Tesla zijn elektrische auto’s in de markt heeft gezet: als ‘het laatste nieuwe’. Mensen willen daar gerust een meerprijs voor betalen, als ze weten dat ze met de nieuwste technologie rondrijden. Nieuwe businessmodellen kunnen daar ook bij helpen. Kijk naar bedrijven – en tegenwoordig zelfs ook huishoudens – die geen elektriciteit meer aankopen en betalen per verbruikte kilowattuur, maar die een abonnement nemen op een volledige energiedienst. Daardoor hoeven ze zich niks meer aan te trekken van bijvoorbeeld kapotte lampen of van nieuwe meters die moeten worden geïnstalleerd worden. Ze worden met andere woorden ‘ontzorgd’. De eindgebruikers die daar gevoelig voor zijn, worden almaar talrijker. Zo worden ze mee in het bad van de energietransitie getrokken – soms zonder dat ze dit meteen beseffen.
Ook voor de transformatie van die andere ‘slokop’ van fossiele brandstoffen, het personenvervoer en goederentransport, ligt er een grote uitdaging voor ons. Bij VITO/EnergyVille geloven we sterk in de toekomst van de elektrische auto. Oké, de batterijopslag kan nog stukken beter en ook voor de zogeheten ‘conflictmaterialen’ moeten nog alternatieven worden gezocht – en daar zetten we onderzoeksmatig ook hard op in. Haar grote potentieel dankt de elektrische auto trouwens aan de grote energie-efficiëntie van de elektromotor: die ligt boven de negentig procent – bij een verbrandingsmotor is dit hoogstens dertig procent. Bovendien wordt er nog eens energie gerecupereerd tijdens het remmen. Door die hoge efficiëntie verwachten we veel meer van de elektrische auto – ook al is hij zwaarder door de batterijen – dan van de waterstofauto (die rijdt op een verbrandingsmotor). Natuurlijk beseffen we ook dat een doorgedreven elektrificatie van het wagenpark het stroomverbruik de hoogte in zal jagen. Dat is iets dat we doorrekenen in onze modellen, en zo komen we weer in de ETS-sector terecht.
Verschillende niveaus
De elektrificatie van het personenvervoer toont ook goed aan welke invloed verschillende beleidsniveaus kunnen hebben op het succes van de energietransitie, en de snelheid waarmee die wordt uitgerold. Op Europees en nationaal niveau worden bijvoorbeeld almaar meer en striktere normen opgelegd aan autofabrikanten. Daardoor zijn ze gedwongen steeds schonere wagens op de markt te brengen. Maar voor een elektrisch wagenpark heb je natuurlijk ook tegelijk een omvangrijk en dicht net nodig van laadinfrastructuur – in plaats van tankstations. Op dat vlak zijn het vooral regionale en lokale overheden die actie moeten ondernemen. Bij VITO/EnergyVille bestuderen we hoe die verschillende bestuurs- en beleidsniveaus op elkaar ingrijpen.
Het zware (goederen)transport vormt een verhaal apart. Hier zien we vooral een toekomst weggelegd voor synthetische brandstoffen, die bijvoorbeeld zijn vervaardigd uit CO2 afkomstig van industriële rookgassen. Door onze systemische aanpak kunnen we aantonen dat deze technologie kan lukken en economisch doorbreken als ze goed ingebed zit in een ruimer industrieel plaatje.
Nut van langetermijndoelstellingen
Defossiliseren doen we in de eerste plaats om onze CO2-uitstoot terug te dringen. De mate waarin we dit doen, is belangrijk en zelfs bepalend voor welke technologieën we daarvoor kunnen gebruiken. Een bescheiden koolstofreductie van 10 à 20 procent vergt een andere aanpak dan een drastische beperking van 80 à 90 procent. Het is niet een kwestie van één en dezelfde technologie toe te passen en deze vervolgens op te schalen. Daarom is het zo belangrijk dat we ruim van tevoren weten waar we naartoe moeten (of willen). Precies daarvoor zijn de Europese langetermijndoelstellingen zo nuttig.
We moeten trouwens niet alleen onze koolstofuitstoot verminderen. We kunnen ook proberen om het surplus aan CO2 in de atmosfeer dat de klimaatopwarming aandrijft,te verlagen. Dat kunnen we door bomen aan te planten. Maar het kan ook door de CO2 rechtstreeks uit de atmosfeer te onttrekken. Tien jaar geleden leek dit nog waanzin, maar vandaag zien we hier vooral de voordelen van. Dat ‘afvangen’ van CO2 in de atmosfeer geeft namelijk een veel grotere flexibiliteit, omdat je niet afhangt van de productie van een industriële installatie. De probleemstelling is ook eenvoudiger. De enige relevante vraag is: hoe haal ik zo goedkoop mogelijk een ton CO2 uit de atmosfeer? Bij industriële installaties daarentegen luidt de vraag: hoe haal ik zo veel mogelijk CO2 uit de luchtstroom gevormd door de rookgassen?
De grote vraag blijft echter wat er daarna met de koolstofdioxide gebeurt. Gaat het de grond in, bijvoorbeeld in een aquifer of een verlaten gas- of olieveld? Of wordt het gevaloriseerd in brandstoffen en materialen? Dat zijn vragen die we bij VITO/EnergyVille zowel technologisch als socio-economisch onderzoeken. Het toont aan dat de energietransitie, in welke sector ook – ETS of niet-ETS – altijd een ‘work in progress’ is.